Het Startnummer: 28
Sutton Images
Daan de Geus
28 januari 2018
In de rubriek ‘het startnummer’ pakt Formule 1 voor elke dag van de maand januari het bijbehorende startnummer erbij. Aan de hand daarvan diepen we herinneringen op en/of laten we onze gedachten de vrije loop over bijbehorende coureurs, teams en momenten.
Stirling Moss, Dan Gurney, Graham Hill – om er maar een paar te noemen – en natuurlijk Ferrari-coureurs Didier Pironi, René Arnoux, Jean Alesi en Gerhard Berger: er hebben nogal wat grote coureurs met nummer 28 gereden.
Dit verhaal gaat echter niet over hen, maar over een team en coureur die (tegenwoordig) vooral aan de andere kant van de oceaan nog grote namen zijn – Penske en Mark Donohue, die het nummer in 1975 had.
Roger Penske ontmoet Donohue in 1966, tijdens een begrafenis. Die van Walt Hansgen, Donohue’s mentor. Hansgen heeft Donohue jaren eerder ‘ontdekt’. Donohue is eigenlijk ingenieur, hij studeert in 1959 af, waarna hij werken in de auto-industrie combineert met racen in lagere klassen. Hansgen helpt hem aan zijn big break als hij Donohue meeneemt naar Fords de facto fabrieksteam om te racen met de GT40. Begin 1966 halen ze het podium in de 12 Uur van Sebring en 24 Uur van Daytona, maar Hansgen verongelukt tijdens een testrit voor Le Mans.
Hansgens begrafenis is in zekere zin een nieuw begin, het begin van Donohue’s succesverhaal met Penske. Ze zijn voorlopers in een professionaliseringsslag in de Amerikaanse racerij. Door zijn technische achtergrond kan Donohue een auto tot in de puntjes afstellen en helpen ontwikkelen, terwijl hij qua talent een begenadigd coureur is. In het kleine decennium dat volgt, wint Donohue de Indy 500 met Penske, de 24 Uur van Daytona, helpt Penske in ’68 en ’69 aan titels in de Amerikaanse Trans-AM klasse (rijderstitels worden daar die jaren niet uitgedeeld), wint een NASCAR-race, pakt twee Amerikaanse sportscar-titels en domineert in 1973 met Penske en Porsche het in die tijd enorm populaire en competitieve Can-Am kampioenschap. Hij rijdt ook één Grand Prix, Canada ’71, en wordt derde met een door Penske ingeschreven McLaren.
Als hij het eind 1973 op 36-jarige leeftijd welletjes vindt, is dat niet alleen na een paar flinke klappers overleefd te hebben (destijds geheel niet vanzelfsprekend) maar dus ook met een erelijst om u tegen te zeggen. Toch kriebelt het, het ontbreken van écht Formule 1-succes. Net zoals het niet racen al snel begint te kriebelen. Als Peter Revson, Penske’s beoogde coureur voor zijn Formule 1-team, omkomt bij een crash in Zuid-Afrika, kost het weinig moeite Donohue te overtuigen zijn helm weer op te zetten.
Donohue liep sowieso alweer warm door gedurende 1974 te helpen met het testen van Penske’s eigen PC1-chassis. Bij de laatste twee Grands Prix dat jaar zijn Penske en Donohue al van de partij, maar maken weinig indruk. 1975 begint wat beter, maar niet geweldig. Zevende in Argentinië, achtste in Zuid-Afrika – de eerste punten volgen pas in race zeven, met een vijfde plek op Anderstorp. In Nederland en Frankrijk probeert Penske het nog met de PC1, dan besluit het de eigen auto in te ruilen voor een klantenchassis van March. Donohue scoort er twee punten mee op Silverstone.
Het is achter het stuur van diezelfde March 751 dat Donohue een lekke band oploopt tijdens de warm-up op de Österreichring. Hij vliegt uit de baan, tegen de veiligheidshekken en reclameborden. Een baansuppoost overlijdt door rondvliegende brokstukken. Donohue is wonderwel bij kennis, maar heeft hoofdpijn. Landgenoot Mario Andretti vertelt de New York Times dat Donohue daarna afwisselend wel en niet bij bewustzijn is. Hij gaat een dag later naar het ziekenhuis, waar een bloedprop wordt ontdekt. Donohue wordt geopereerd, maar raakt in coma en overlijdt twee dagen na zijn crash. Roger Penske is één van de mensen die waken bij zijn bed. Hun zo succesvolle samenwerking eindigt zoals deze begon: met een begrafenis.