Als je mooie dingen ziet, wil je die kopen. Daar ben ik echt niet de enige in. In de Formule 1 zijn er ook genoeg mensen die er zo over denken. En dan is mooi nog niet eens de eerste vereiste. Snel en betrouwbaar staan hoger op hun boodschappenlijstje.
Het leuke aan iets echt moois kopen, ik noem maar wat – een auto ofzo – is het fantaseren erover. Hoe zal die rijden? Zal die mooi staan op de parkeerplaats? Zullen mijn vrienden onder de indruk zijn? Teambaas Aguri Suzuki lag afgelopen winter ook zo in zijn bedje. Elke avond voor het slapen gaan, dwaalden zijn gedachten af naar zijn droomauto. Een mooie flitsende bak, die de auto van 2006 zou doen verbleken. Hij had echter één probleem: hoe kwam hij aan zo’n auto. Die lagen niet voor het oprapen. Maar Aguri had zijn zinnen erop gezet. Stampvoetend stond hij in de fabriek: Ik wil hem, ik wil hem, ik wil hem.

En dus deed Aguri-san iets wat niet mag. Hij belde de hoge baas bij Honda op en vroeg hem hoeveel zo’n Honda moest kosten. Ze waren er snel uit. Als je iets zo graag wilt is er geen ruimte voor twijfel en verlies je in je koopdrang de werkelijkheid wel eens uit het oog. Suzuki is echter niet de enige die bij de showroom van een ander heeft gekeken. Ook Christian Horner en Gerhard Berger hebben niet volgens de regels gespeeld.

En nu zijn Frank Williams en Colin Kolles boos. Want vals spelen mag niet. Dave Richards, teambaas van Prodrive, vindt het maar kinderachtig. Hij wil volgend jaar ook een chassis en een motor kopen. Hij vindt het een goede ontwikkeling en noemt het dé manier om de toekomst van de Formule 1 te waarborgen.

Maar is dat wel zo? Stel dat de teams die bij de eerste zes eindigen klantenchassis’ mogen verkopen, dan zal geen enkel team de auto van team nummer zes willen. Iedereen wil natuurlijk auto nummer 1. En wat krijg je dan? Allemaal coureurs in dezelfde auto. Dan kan je net zo goed de Formule 1 opdoeken, want dan heb je niets meer dan een veredeld Champcars-kampioenschap.