Het enige wat uitsluitsel kan brengen, is een test. En de beste manier om het verschil tussen de twee bezine-varianten écht te toetsen, is door dit op het circuit te doen. Voor dit experiment is dus het volgende nodig:
– Een verlaten testcircuit. Bijvoorbeeld Ferrari’s eigen testbaan Fiorano.
– Een handjevol monteurs en technici.
– Eén Ferrari F60 uit 2009, om zo aan het testverbod te ontkomen.
– Eén tweevoudig wereldkampioen, in dit geval Fernando Alonso.
– En ten slotte de twee soorten V-Power benzine: zowel de normale mix als die voor op het circuit.
Het testwerk – zie onderstaande video – leverde uiteindelijk een opvallend resultaat op: de straatvariant van de V-Power levert namelijk meer topsnelheid, maar komt qua acceleratie en efficiëntie van gebruik tekort op de racebenzine. Het verschil hiervan is over een hele ronde bijna in een seconde uit te drukken: met de racebenzine in de tank reed Alonso namelijk in 1:03.950 een rondje over Fiorano, met de gewone benzine klokte hij een 1:04.850.
Zo valt dus weer eens te zien dat de details – zoals een 1% afwijkend benzinemengsel – het verschil kunnen maken in de Formule 1. Cara Tredget, die namens Shell als technology manager voor de Italiaanse renstal werkt, legt als volgt uit hoe de Formule 1-benzine anders is: “De racebenzine is speciaal gemaakt en afgestemd op de Ferrari-auto en is tot in de kleinste details aangepast om het maximale uit de auto en motor te halen.”
“We ontwikkelen deze benzine dan ook samen met Ferrari”, benadrukt ze. “We gebruiken hun telemetrie en krijgen ook veel nuttige feedback van de engineers en coureurs.”
Luca Marmorini, het hoofd van Ferrari’s motorafdeling, licht toe hoe dat in zijn werk gaat. “Per seizoen kiezen we een brandstofmengsel. Samen met Shell gaan we daar vervolgens mee aan de slag en proberen we dit te perfectioneren. We testen de doorontwikkelde benzine altijd eerst uitgebreid op de fabriek en aan de hand van computersimulaties. Daarna gaan we het in de praktijk op het circuit testen. Dat doen we doorgaans op de vrijdag van een Grand Prix-weekend. Ten slotte, als alles goed is gegaan, gebuiken we het in de race. Per seizoen ontwikkelen we zo ongeveer drie nieuwe benzinemengsels.”
Omdat het motorreglement bevroren is, er nog maar acht motoren per seizoen gebruikt mogen worden en er ook niet meer mag worden bijgetankt, ligt de nadruk niet alleen meer op de pure output die de benzine de motor helpt leveren. Tredget beaamt dit: “De motor is geen wegwerpproduct meer. Wij zijn ons daar van bewust en richten ons met onze benzine en olie dus niet alleen op topsnelheid, maar ook op betrouwbaarheid en levensduur.”
Shell – dat trouwens ook nog benzine en olie levert aan de van Ferrari-motoren gebruik makende renstallen van Toro Rosso en Sauber – voorziet Ferrari per raceweekend overigens van tweeduizend liter benzine. Dit is veel meer dan nodig is, zeker als je bedenkt dat er ongeveer tweehonderd liter nodig is om een Grand Prix-afstand af te leggen, maar men doet dit voor de zekerheid.
Als je het brandstofverbruik van de Ferrari’s daarnaast doorberekent naar de driehonderd kilometer die een Formule 1-race telt, kom je dus op een gemiddeld verbruik van anderhalve kilometer per liter benzine uit. Ondanks dit naar personenauto’s omgerekende zeer hoge verbruik, kan Shell hetgeen men in de Formule 1 opsteekt wel prima gebruiken voor de dus bijzonder overeenkomende wegbenzine van V-Power, zo stelt de oliemaatschappij zelf.
Volgens Shell zou het dan ook gewoon werken als je de V-Power racebenzine in je normale auto giet en vice versa. Of zoals Fernando Alonso het met een kwinkslag zegt: “Het is natuurlijk hartstikke mooi dat je met V-Power benzine kunt tanken die heel erg op de Formule 1-brandstof van Ferrari lijkt. Ik denk dat mensen die aan de pomp staan hun auto daardoor met een tevreden gevoel kunnen volgooien, want de brandstof levert dus meer topsnelheid dan die van ons.”