Dit weekend wordt in Magny-Cours het honderdjarig jubileum van de Grand Prix gevierd. Een goed moment om terug te blikken op die eerste Grand Prix, op 26 en 27 juni 1906. Vandaag deel 2 uit een driedelige serie.

In 1906 kwam een eind aan de Gordon Bennett-Cup. Voortaan zou de autosport niet langer een landenaangelegenheid zijn, maar een stijd tussen automerken. De Grand Prix van Frankrijk van 1906 was het eerste evenement waaraan alle fabrikanten mochten meedoen.

De belangstelling was enorm. De Automobile Club de l’Ouest ontving veel meer inschrijvingen dan er startplatsen waren en het aantal starters werd beperkt tot 32 auto’s van 12 verschillende merken. Frankrijk was nog altijd hofleverancier, met inschrijvingen van onder andere Renault, Darracq, Brasier, Clement-Bayard en Lorraine-Dietrich. Ook FIAT, Itala, Mercedes en Panhard deden mee. In het rennerskwartier waren de ontwerpfilosofiën van de verschillende merken duidelijk te onderscheiden. De meeste fabrikanten opteerden voor een grote, krachtige motor op een simpel ladderchassis. Renault kwam met een relatief eenvoudige dertien (!) liter viercilinder, die 95 pk leverde. Minder dan een aantal van de concurrenten, maar Renault had een geheim wapen. Michelin, de vaste bandenleverancier van Renault, had speciaal voor deze race verwisselbare wielen ontworpen, die veel tijd bespaarden bij een bandenwissel.

Het circuit dat werd gebruikt was een min of meer afgesloten stratenparcours in de buurt van Le Mans, van iets meer dan honderd kilometer lengte. De race werd gehouden over twee dagen: op zowel dinsdag als woensdag moesten zes ronden worden afgelegd. De totale raceafstand kwam daarmee op 1236 kilometer. Geen eenvoudige opgave, vooral omdat het smoorheet was: het kwik schommelde rond de 45 graden.

Sterrijder van Renault was de Hongaar Ferenc Szisz, die in 1905 zijn eerste race had gereden voor het Franse merk. Hij ging dinsdagochtend voortvarend van start en pakte in de derde ronde de leiding. De verwisselbare wielen bleken een groot voordeel: Szisz maakte een pitstop van 3 minuten en 47 seconden, wat ongehoord snel was voor die tijd. Zijn teamgenoot Edmond lag toen al uit de strijd nadat hij een glassplinter in zijn oog kreeg en de derde Renault met Richez achter het stuur crashte en moest opgeven, maar Szisz redde de eer voor Renault door na ruim twaalf uur als eerste over de finish te komen. Een half uur na hem eindigde Fiat-fabriekscoureur Felice Nazzaro als tweede, vlak voor Albert Clement in een Clement-Bayard. Ongelooflijk maar waar: Szisz klokte op een van de vele lange rechte stukken een topsnelheid van 154 kilometer per uur!

Na de finish moesten de auto’s meteen het parc fermé in. Om het niet gevaarlijker te maken dan strikt noodzakelijk was stelde de organisatie hiervoor een aantal paarden beschikbaar, die de auto’s naar een veilige plaats sleepten. Ook aan de coureurs werd gedacht: een flink vat brandewijn stond paraat voor de durfals die de eerste dag hadden volbracht.

Morgen: deel drie

Mischa Bijenhof