Robert Benoist, Williams-Grover Williams en Jean-Pierre Wimille zijn in de jaren twintig en dertig succesvolle autocoureurs en tijdens de tweede wereldoorlog actief in het verzet. Als in 1945 de stofwolken zijn opgetrokken, leeft alleen Wimille nog. Op 9 september van dat jaar wint hij de eerste na-oorlogse Grand Prix. Alsof er niets gebeurd is. In de aanloop naar de Grand Prix van Monaco, volgende week zondag, is dit het bijzondere verhaal van drie racende verzetshelden dat onlangs verscheen in onze Classic Special.

De jaren dertig brengen de autosport een enorme impuls. De ambitie van de nazi’s om hun technische superioriteit te benadrukken levert een technische wedloop op tussen Auto Union en Mercedes. Onder het fascistische regime van Mussolini wordt in Italië met man en macht gewerkt om Alfa Romeo en Maserati hun Duitse bondgenoten te laten bijhouden. De geallieerde landen Frankrijk en Engeland geven veel minder staatsgeld uit aan de ontwikkeling van raceauto’s, al doet Frankrijk een duit in het zakje met Bugatti, dat dankzij lucratieve opdrachten voor de wapenindustrie ook voldoende budget beschikbaar heeft om de uiterst succesvolle T35 steeds verder te blijven ontwikkelen.

Jean-Pierre Wimille wint in 1939 de Coupe de Paris met een Bugatti T59. Het is een doorontwikkeling van de klassieke Bugatti, de T35. Precies met zo’n auto won Williams Grover Williams tien jaar eerder de Grand Prix van Monaco. Robert Benoist, de derde hoofdrolspeler, is eveneens onlosmakelijk verbonden aan Bugatti. De Fransman is tussen 1934 en 1937 fabrieksrijder voor het Franse merk en wint in dat laatste jaar de Grand Prix van Picardië voor Bugatti. Twee Fransen en een Brit, drie racende verzetshelden, met elkaar verbonden door de autosport én hun vastberadenheid om de bezetter te verjagen. Ze wisten welke risico’s ze nemen, achter het stuur én in het verzet. Wie in de jaren dertig Gands Prix reed, wist niet wat angst was.

Monaco, 1929

Terug naar Monte Carlo. Daar wordt op veertien april 1929 de eerste Grand Prix van Monaco verreden. De organisatie heeft twintig rijders uitgenodigd, waarvan er zestien komen opdagen. Een opvallende afwezige is Louis Chiron, nota bene Monegask van geboorte, die de voorkeur geeft aan de Indy 500. Ook de gerenommeerde Britse coureur Williams laat in eerste instantie verstek gaan, zonder opgaaf van reden. Hij verschijnt alsnog, een dag te laat en krijgt speciale toestemming om in zijn eentje wat oefenrondjes te rijden.

1929 Monaco Grand Prix. William Grover-Williams, een van de drie racende verzetshelden van de oorlog, is is zijn Bugatti T35B onderweg naar de zege in Monaco. (Motorsport Images)

De startopstelling wordt bepaald door lootjes te trekken, zoals in die tijd gebruikelijk. Bekeken met de blik van tegenwoordig lijkt de race wel wat op een comedyvoorstelling. Marcel Lehoux glijdt in de tweede ronde bij de haven van de baan en breekt drie van zijn vier wielen. De Fransman holt naar de pits om nieuwe wielen te halen die hij eigenhandig voor zich uit rolt, naar zijn gestrande auto. Ruim twintig minuten later kan Lehoux zijn race vervolgen. Williams leidt intussen, achtervolgd door Rudolf Caracciola. De Mercedes van Caracciola is veel krachtiger dan Williams’ Bugatti, maar moet dat bekopen met een hoger brandstofverbruik en bandenslijtage. Hij weet dat hij, in tegenstelling tot Williams, een pitstop zal moeten maken. In de 51ste ronde, als hij Williams intussen is gepasseerd, rijdt Caracciola als raceleider de pits in. Hij parkeert zijn Mercedes per ongeluk precies bovenop een tramrail, waardoor de wagen tijdens het bandenwisselen van de krik valt. Om de centrale wielmoer los te krijgen gebruikt Caracciola’s monteur een hamer, maar daarvan breekt de steel af. Na bijna vijf minuten kan de gefrustreerde Caracciola zijn weg vervolgen, maar Williams heeft nu zo’n grote voorsprong dat hij niet meer te achterhalen is. De rest van het veld moet eerst nog de volledige honderd ronden volbrengen, wat betekent dat de race nadat Williams is gefinisht nog een halfuurtje doorgaat. Het handjevol achterblijvers dat zelfs dán nog geen volledige raceafstand heeft volbracht wordt afgevlagd en niet in de uitslag opgenomen.

Frankrijk, 1924

William Grover-Williams wint later dat jaar ook nog de Grand Prix van Frankrijk en herhaalt dat in 1931. Williams is geboren in Frankrijk: zijn moeder is Française, zijn vader een Brit. Hij spreekt beide talen vloeiend en voelt zich zijn hele leven sterk verbonden met zijn geboorteland. In het jaar van zijn overwinning in Monaco trouwt hij met Yvonne Aupicq. Het huwelijk heeft een opmerkelijke voorgeschiedenis: Williams is voor zijn doorbraak als coureur de privéchauffeur van een vooraanstaande Ierse schilder, die in Parijs is gevestigd. Williams krijgt een affaire met diens maitresse, Aupicq. De schilder geeft het verliefde stel zijn zegen en bovendien een aardig startkapitaaltje waarmee Williams een deel van zijn raceactiviteiten kan financieren. Het stel betrekt een villa  in La Baule, aan de kust van Bretagne.

Robert Benoist is acht jaar ouder dan Williams en al een gevestigde naam in de autosport als deze in Monaco zijn eerste Grand Prix wint. Benoist heeft als jonge knaap gediend in de eerste wereldoorlog. Aanvankelijk als infanterist, later als vliegenier. Zoals velen die de verschrikkingen van de eerste wereldoorlog overleefden, is Benoist daarna niet meer dezelfde man. Hij wordt een roekeloze, ongeremde versie van zichzelf, is voortdurend op zoek naar spanning. Gevaar kent hij niet meer. Zo komt Benoist in de autoracerij terecht. Hij heeft er talent voor, getuige zijn overwinning in de Grand Prix van Frankrijk van 1924. In 1927 wint Benoist ook nog een handvol races voor het Franse merk Delage, maar ondanks zijn talent en successen wordt de racecarrière van Benoist voortdurend onderbroken. Eerst omdat Delage  stopt met het bouwen van Grand Prix-auto’s, daarna omdat Bugatti hem geen winnende auto kan geven en tenslotte omdat in 1945 de tweede Wereldoorlog uitbreekt. Tot zijn eigen spijt is Benoist te oud om als vliegenier te worden ingezet. Daarom vlucht hij naar Engeland, waar hij aansluiting vindt bij de Geheime Dienst.

Le Mans, 1937

Als Jean-Pierre Wimille in 1930 begint met autoracen, noemt hij als grote voorbeeld zijn landgenoot Robert Benoist. Als bijna vanzelfsprekend racet Wimille met een Bugatti. Eerst die van hemzelf, daarna met fabrieksauto’s. Samen met Benoist wint Wimille in 1937 de 24 uur van Le Mans, in een Bugatti. Dat jaar wint hij ook de Grands Prix van Pau en Reims. De ster van Wimille is rijzende, die van Benoist dooft langzaam uit. In 1939, die maanden voor het begin van de Tweede Wereldoorlog, wint Wimille nog eenmaal Le Mans. Daarna verstommen de motoren en wordt Europa overspoeld door het geluid van artillerie.

Als de oorlog uitbreekt meldt William Grover Williams zich aan als vrijwilliger voor het Britse leger. Aangezien hij tweetalig is en een groot deel van zijn leven in Frankrijk heeft gewoond, ziet de Special Operations Executive (SOE) in Williams de uitgelezen kandidaat om in Frankrijk een netwerk op te zetten met als belangrijkste taak het saboteren van Duitse militaire doelwitten.

Jean-Pierre Wimille en Robert Benoist zijn al onder de wapenen in eigen land als hun commandanten de boodschap overbrengen dat hun oude racemakker Williams hen nodig heeft. Al snel zitten de drie coureurs in Londen, waar plannen worden gemaakt om in Frankrijk het ondergronds verzet te organiseren. De groep van de drie racende verzetshelden heeft als codenaam chestnut en hun opdracht is de Duitse bezetter zoveel mogelijk te saboteren.

Parijs, 1942

Eind mei 1942 wordt Williams in het holst van de nacht in Frankrijk gedropt. Hij weet Parijs te bereiken en vestigt zich daar onder een valse naam. Al snel zoekt hij contact met Benoist en Wimille, korte tijd later verhuist Chestnut naar landgoed van de familie Benoist, even buiten de stad. Vanuit Engeland komen spaarzame instructies: de verzetsgroep krijgt vooral opdracht niet op te vallen, nadat een eerdere poging een ondergrondse verzetsorganisatie op poten te zetten is mislukt. Benoist is de ongeduldigste van het stel: hij is moedig op het roekeloze af. De overige leden van de verzetsgroep vrezen soms dat Benoist te veel risico’s neemt. Tegelijkertijd merken de verzetsstrijders in de eerste jaren van de oorlog dat er onder de Franse bevolking vooral schaamte heerst over het gemak waarmee hun land zich heeft laten overrompelen door de Duitsers. Niet teveel herrie maken en wachten tot het overwaait, is de gedachte. Voor het verzet is dat uiteraard geen optie. In afwachting van een grote sabotageopdracht houdt de groep zich vooral bezig met het verspreiden van wapens die door Britse vliegtuigen worden gedropt. Williams is achter de schermen de grote man achter Chestnut. Hij stelt geheime teams samen die paraat staan voor elke denkbare opdracht die Chestnut vanuit SOE kan krijgen.

Maar dan gaat het mis.

Parijs, juni 1943

Chestnut is slechts een van de vele, en in 1943 bovendien een van de kleinere verzetsgroepen. De meeste aandacht van SOE gaat uit naar Prosper, het belangrijkste ondergrondse netwerk van het verzet rond Parijs. Hun leider, de Brit Francis Suttill, wordt eind juni 1943 samen met twee andere verzetsstrijders opgepakt door de nazi’s. Op 2 augustus worden Williams en een aantal andere leden van de groep opgepakt en naar kamp Sachsenhausen gedeporteerd. Een paar dagen later overmeesteren Duitse militairen Benoist op straat en duwen hem in een auto. Wat volgt is een miraculeuze ontsnapping: in een scherpe bocht duikt Benoist, die door twee Duitse officieren wordt geflankeerd maar geen handboeien draagt, zich uit de auto en ontsnapt. Gedurende twee dagen zitten de nazi’s hem op de hielen, maar telkens weet Benoist te ontkomen – eenmaal zelfs over het dak. Tenslotte regelt het verzet een vlucht naar Engeland en is Benoist voorlopig veilig. Vanuit daaruit bereidt hij een nieuwe verzetsgroep voor.

Van Wimille zijn uit die periode weinig sporen bekend: aangenomen wordt dat hij zich, net als de rest van het voormalige Chestnutt-gezelschap, koest houdt in afwachting van de terugkeer van Benoist, die de facto leider van het groepje was.

Het einde

In juni 1944, hij is dan alweer een half jaar in Frankrijk, wordt Benoist opnieuw opgepakt. De locatie van het hoofdkwartier van de verzetsgroep, door SOE inmiddels Clergyman gedoopt, is uitgelekt en in huize Benoist worden meerdere leden opgepakt. Daar duikt ook Wimille weer op. Hij is bij de razzia aanwezig, maar ontkomt door zich in een rivier te werpen en tussen de begroeiing met slechts zijn neus boven de waterlijn op goed geluk te wachten tot de Duitsers zijn vertrokken. Die denken dat Wimille is verdronken en maken rechtsomkeert. Zijn vrouw wordt wel gevangengenomen, maar ontwaart tijdens haar deportatie in de menigte een bevriende verpleegster, die haar vliegensvlug een wit uniform laat aantrekken. Ze kan ontsnappen.

Benoist heeft minder geluk: de Fransman wordt naar Buchenwald gebracht en vermoedelijk op 10 of twaalf september geëxecuteerd. Williams leeft dan nog, maar in maart 1945, luttele weken voor de bevrijding van kamp Sachsenhausen door Wit-Russische en Poolse geallieerde troepen, wordt ook hij geëxecuteerd.

Jean Pierre Wimille is dus de enige van de drie racende verzetshelden die de oorlog overleeft. Hij trouwt met zijn geliefde Christiane. De twee krijgen een zoon, François, en in september 1945, Parijs rookt nog na van de gevechtshandelingen, is Wimille present voor de eerste na-oorlogse Grand Prix. De organisatoren dopen het evenement de Robert Benoist Cup. Wimille wint de race.

Williams was in WOII de leider van de Franse verzetsgroep Chestnut. (Motorsport Images)

Epiloog

Als de autosport weer op gang komt, is Wimille een van de beste rijders van Europa. Hij wordt gevraagd als fabrieksrijder voor Alfa Romeo en krijgt de grootheden Varzi, Trossi en Farina als teamgenoten. Maar Varzi verongelukt in 1948 en Trossi  is dan al ongeneeslijk ziek – de Italiaan zou een jaar later overlijden aan een hersentumor – zodat Wimille op zijn veertigste plotseling kopman van Alfa Romeo wordt. Hij is in topvorm en wint de ene na de andere race. Voor de Grand Prix van Argentinië in 1949 start Wimille in een Simca-Gordini. Hoe het ongeluk heeft kunnen gebeuren is nog altijd een raadsel, Wimille is zwaargewon maar bij kennis. “Wat is er gebeurd”, vraagt hij in de ambulance. Als Wimille aankomt in het ziekenhuis is hij dood.

Een jaar later wordt het eerste wereldkampioenschap Formule 1 gereden. Giuseppe Farina, de teamgenoot van Wimille die in de Fransman vaak zijn meerdere moest erkennen, wordt de eerste wereldkampioen Formule 1.

Luister ook naar onze podcast met ‘Mister Monaco’ Michael Bleekemolen: ‘Het mooiste circuit ook’

Bovenstaand verhaal verscheen eerder in onze Classic Special. In deze extra dikke special staan vanzelfsprekend nog veel meer boeiende verhalen, achtergrondreportages en interviews over 100 jaar Grand Prix-racing. Met onder meer:

  • De allereerste overwinning van Ayrton Senna
  • Het Formule 1-avontuur van Jan Lammers
  • James Hunt: de laatste playboy racer
  • Reportage: bad boys in de Formule 1
  • Foto’s: De mooiste liveries door de jaren heen
  • Reportage: De horrorcrash van Jackie Stewart
  • Eregalerij: de mooiste foto’s van de grootste kampioen

Gratis verzending in Nederland!