Als bedenkers en oprichters van FORMULE 1 Magazine is het blad voor Frans van den Broek en Ron van der Heiden als een kindje. Een succesvol kindje, want het blad bestaat dit seizoen 30 jaar. Van der Heiden deed zijn verhaal ooit al eens, ditmaal is het de beurt aan Van den Broek. Over 10 miljoen gulden, een Porsche en nog veel meer.
Onderstaand verhaal verscheen eerder in editie 07 van FORMULE 1 Magazine.
HET BEGIN
Het is 1994. HEAO-studenten Frans van den Broek en Ron van der Heiden, jong van geest en klaar om de wereld te veroveren, overdenken hun toekomst. Ze willen iets ondernemen; ergens instappen of iets beginnen. Er zijn vier ideeën: een pannenkoekenschip in Leusden, een squashcentrum in Amersfoort, een autowasserette of een Formule 1-tijdschrift. Het wordt uiteindelijk dat laatste.
“Ron en ik besloten in 1994 dat we, ondanks dat we geen geld hadden, op 1 september een bedrijf zouden beginnen. Die vier opties kwamen voorbij, maar het oog viel op een artikel in De Telegraaf over de Grand Prix op het circuit van Spa-Francorchamps. Jos Verstappen was er ook. Ik was geen Formule 1-fan, maar las dat er 30.000 Nederlanders waren geweest. En die betaalden 7,50 gulden voor een patatje en 200 gulden voor een kaartje. Dan weet je het wel: dan is er misschien wel interesse in een blad over Formule 1.
Maar oké, we hadden die andere plannetjes ook. We zijn alles serieus gaan uitwerken en hebben het naast elkaar gelegd. Hoe werkt het qua business, hoeveel geld heb je nodig, hoe start je iets? Zulke vragen kwamen voorbij en het idee voor een tijdschrift was het meest concreet.
Dus wij naar een drukkerij. Daar zeiden ze dat je films moest hebben, schone films. En het ging over plasticjes. Ik had nog nooit van zulke films of die anderen dingen gehoord, ik had werkelijk geen idee waar die drukker het over had, haha.
Er moest natuurlijk wel wat geïnvesteerd worden, maar we waren arme studenten. Uiteindelijk hebben we een businessplan geschreven en zijn we naar de bank gegaan. Dat leverde geld op dat we voor een drukker konden gebruiken, 30.000 gulden. En ik heb zelf toen wat bij mijn oma geleend, 10.000 gulden. En Ron ook bij die van hem. Zo hadden we een startkapitaal van 50.000 euro. Zo begon het.”
HET STUDENTENHUIS
Frans en Ron bellen in 1994 journalist Ivo Op den Camp en vragen hem te helpen met het blad, ze gaan samenwerken met het Duitse blad Formel 1 om het eerste nummer van de grond te krijgen en zo begint FORMULE 1, met als ondertitel ‘het snelste blad van Nederland’. Het blijkt een gouden zet, maar vlekkeloos is de start niet. Het epicentrum van dit alles? Een studentenhuis aan de Potgieterstraat in Utrecht.
“Het eerste blad had heel wat voeten in de aarde, poeh… Het was een bijzonder proces in die maanden tussen het idee, het maken en het moment dat het in de winkels lag. Met een hoop stress, een blad vol fouten en veel bloed, zweet en tranen. Maar goed, de verkoop liep meteen goed. Er lagen 15.000 exemplaren in de winkel. Daarvan verkochten we er 13.000, absurd.
We woonden in een studentenhuis, aan de Potgieterstraat in Utrecht. Er stond nauwelijks iets, van een kantoor voor het blad kon je niet spreken. Een paar bureaus misschien met papieren, en een bankstel. Mensen die bij ons aan de deur wilden komen, of naar ons ‘kantoor’ wilden komen, hielden we af. Dan spraken we liever af op een andere locatie, in een hotel of elders. Het was nou niet echt een fraai visitekaartje, die studentenkamer.
Zo was bijvoorbeeld Olav Mol columnist bij ons. Voor een paar honderd gulden, hij had dan zijn column op een floppy staan, zo’n oud computerschijfje. Geweldig natuurlijk in die tijd. Wij wilden dan het liefst steeds bij het aanleveren met hem afspreken bij een hotel in Breukelen. Dan kon-ie daar die floppy overhandigen in plaats van langs te komen aan de Potgieterstraat.
Breed hadden we het niet. Dat hoort erbij, je bent begonnen met een idee waar je vervolgens al je geld instopt. Het was sappelen in het begin. Soms haalden Ron en ik brood en een pot pindakaas en daar moesten we het dan mee doen. Toen we de drukker belden om te vragen wanneer we ons eerste geld zouden krijgen, hoorden we: ‘Over twee maanden.’ Dan denk je: ‘Nee, wat nu. Een mens moet toch eten kunnen kopen!?’
Het blad liep al snel goed, we hadden later al 60.000 exemplaren. Daarvan 30.000 in de winkel en 30.000 abonnees. Dat kwam bijvoorbeeld door een kaartje in ons blad. Dat kaartje konden mensen eruit halen en opsturen om abonnee te worden.
Normaal gesproken zou je daar een postbus voor moeten nemen, of hebben. Maar die hadden we bij het verschijnen van het eerste nummer niet. En dus stond daar het adres van het studentenhuis gewoon op. Moest kunnen, dachten we. Maar het bleek dat er 3000 mensen waren die meteen abonnee wilden worden.
De kaartjes bleven dus maar komen aan de Potgieterstraat. Elke dag, heel veel tegelijk. Op een gegeven moment belde de postbode dus aan: ‘Wat gebeurt hier eigenlijk allemaal, jongens?’ We kregen hele postzakken vol met zooi binnen op dat adres. Het was een kleine woning, dus die zakken duwden we maar naar binnen en dan gingen we ermee aan de slag. Uiteindelijk hadden we bij het volgende nummer wel een postbusnummer en werd snel duidelijk dat je ook een abonnementenadministratie zou moeten hebben.”
MORGEN: deel 2: Frans van den Broek: Tien miljoen en een Porsche