In de rubriek ‘Terugblik’ werpt Formule 1-redacteur Rob Wiedenhoff een blik op het verleden aan de hand van momentopnamen. Van bijzonder tot bizar, het zijn Robs meest memorabele herinneringen aan een sport die hij al vijfenvijftig jaar als verslaggever en liefhebber volgt.

Het begon met ‘van horen zeggen’, die eerste keer dat mijn aandacht werd getrokken door een specifieke bocht. Nou ja, eigenlijk een knik in de weg die veel coureurs ontzag inboezemde. Ik geloof dat Ben Pon me er attent op maakte. Beetje vreemde naam ook, want hij stond bekend als 12,8. Zwölf Komma acht. Het ging hier om een passage van de angstaanjagende Nordschleife van de Nürburgring.

Twaalf komma acht kreeg nooit een echte naam, omdat het een geringe aanpassing was naar links in het wegdek. Het bleef bij die aanduiding, die vooral bij echte Ring-liefhebbers tot de verbeelding sprak en die alles te maken had met de gereden afstand van de 22,8 kilometer in totaal. Daar was je op tweehonderd meter na dertien kilometer verwijderd van Start und Ziel, het traditionele vertrekpunt bij de garages en hoofdtribunes.

Wel een spannende plek, maar geen spectaculaire of merkwaardige naam zoals die er te kust en te keur zijn op de oude Nürburgring. Zoals Quiddelbacher Höhe, Adenauer Forst, Metzgesfeld, Flugplatz en Pflanzgarten, of hoe die vele bochten ook mogen heten. De merkwaardigste was de Galgenkopf aan het begin van het rechte eind, waar heel vroeger misdadigers werden opgehangen.

Op de plek waar het hier om gaat stonden op een klein bordje langs de weg de bewuste cijfers: 12,8. Meer niet. Om de juiste locatie te schetsen: die bevond zich ruwweg tussen Bergwerk, waar Carel Godin de Beaufort op zaterdag 1 augustus 1964 met zijn bedaagde Porsche-viercilinder van de weg raakte met noodlottige gevolgen, en de Karussell, die door zijn schuine ligging veel indrukwekkender was.

Het was leuk was om in de jaren zestig tijdens trainingen voor de Formule 1 of voor de sport- en GT-wagens van de 1000-kilometerrace op die plek de auto’s te zien vliegen. Vier wielen in de lucht, dat was het mooiste. Hoe beter de coureur, hoe hoger de auto vloog, uiteraard afhankelijk van het type auto.

Tijdens wedstrijden kwam ik er nooit. Dat had te maken met de uitgestrektheid van het circuit. Als je bijvoorbeeld naar de Karussell ging, via de openbare weg linksaf bij Hohe Acht, dan raakte je al snel de draad kwijt van de race.

Bij trainingen had je meer tijd om de bijzondere sfeer van het racen door de bossen van de Eifel te beleven. Ik begon meestal bij de Karussell. Daar mocht je van de baancommissarissen doorlopen tot aan de rand en ook oversteken. Andere tijden! Vervolgens teruglopen naar 12,8. Op het talud zag je het mooi. Een veilige plek. Maar om beter te kunnen fotograferen moest je naar beneden, naar de rand van de piste. Gevaarlijk? Levensgevaarlijk. En spannend door de aanstormende auto’s, die je nog niet kon zien maar wel uitstekend hoorde. De Nürburgring, kathedraal van kabaal.

Eén keer meende ik dat het toch wel interessant zou zijn om vanaf de andere kant foto’s te maken. Hoe? Gewoon de weg oversteken. Niemand hield je tegen. Het was 1966 en je dacht niet aan gevaar.

Daar lag ik dan in het gras, op een meter van het asfalt, camera in de aanslag. Bis jetzt war alles in Ordnung. John Surtees kwam met oorverdovend geraas aanzetten in zijn Cooper met de luidruchtige V12 van Maserati achter zijn rug. Bij het aansnijden van de bocht week hij een tikje van zijn lijn af alvorens te gaan vliegen. Het betekende dat hij verder naar rechts afweek dan normaal en dat zijn rechterwielen vlak naast mij op de grond ploften. Tijd om te schrikken was er niet, maar ik begreep dat ik naar de veilige andere kant moest hollen. Hier de held uithangen gaf geen pas.

Door: Rob Wiedenhoff
Foto: Archief Rob Wiedenhoff
Dit artikel is eerder gepubliceerd in
Formule 1 nr. 7, 2015.